Wie naar de geschiedenis van de welzijnszorg kijkt , ziet hoe de basis-rationaliteit geleidelijk is verschoven van ‘gunst’ naar ‘recht’. Dat recht werd in 1976 eindelijk vastgelegd in de wet op de OCMW’s : ‘Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.’
Nu de armoedecijfers in België dramatisch hoog blijven en de concrete afspraken in de verschillende regeerakkoorden om ze te laten dalen, dode letter blijven, brengen sommige politici terug verhalen over armoede tot leven waarvan ik dacht (en hoopte) dat ze definitief tot het verleden behoorden.
Zo was de cruciale gedachte van het Victoriaanse armoedebeleid het onderscheid tussen de deserving en undeserving poor. Deze laatsten hadden het aan zichzelf te danken. Hun armoede zou te wijten zijn aan gebrek aan verantwoordelijkheid, onwil om werk te zoeken of luiheid. Zij dienden heropgevoed te worden, desnoods met ‘stokken en straffen’.
Meer dan honderd jaar later wordt dat ‘individueel schuldgevoel’-model terug van stal gehaald, verpakt in een ‘eigen schuld, dikke bult’-retoriek en vertaald in een beleid met maatregelen zoals de vermindering van het leefloon, verplichte gemeenschapsdienst en het verlagen van (werkloosheids-)uitkeringen. Ook de voorstellen om gezinnen met een leefloon financieel te straffen wanneer ze kinderen niet naar de kleuterschool sturen, vertrekken van deze simplistische redeneringen waarvan de doeltreffendheid nooit bewezen is. ‘Alleen wie goed gedrag vertoont, heeft recht op een uitkering’, schrijft Ruud Goosens (DS 11 mei). Op die manier verschaffen overheden zichzelf een alibi om collectieve solidariteitsmechanismen, gebaseerd op rechten, af te bouwen of als gunsten te beschouwen.
Deze problematische beeldvorming over mensen in armoede strookt allerminst met de werkelijkheid. Veel zieken, invaliden of gepensioneerden, hebben jarenlang bijgedragen aan de sociale zekerheid. Ofschoon ze moeilijk als undeserving poor kunnen beschouwd worden, ontvangen ze in vele gevallen een uitkering die onder de armoedegrens zit. Gaan we de werkende armen -en ze zijn met veel meer dan het aantal leefloners- catalogeren als luie werkonwilligen?
Een op vier gehandicapten leeft in armoede. Durven we hier spreken van ‘eigen schuld, dikke bult’ ?
Ook die andere kreet, ‘voor wat , hoort wat’, krijgt hier een cynische klank, zeker tegen een achtergrond van de Mattheus-effecten in de fiscaliteit waarbij de hoogste inkomens het merendeel van de aftrekposten ( dienstencheques, pensioensparen) of andere gunstmaatregelen ( salariswagens) voor hun rekening nemen.
‘Ik geloof niet in een samenleving die bijeengehouden wordt met stokken en met straffen, zei Vlaams minister Hilde Crevits aan de vooravond van Rerum Novarum. Inderdaad, wie in nieuwe dingen gelooft kan moeilijk achterhaalde verhaaltjes napraten of dat schoppen naar beneden ondersteunen.
Misschien moet ze ook eens met een stok op de regeringstafel slaan. Want achter de deur blijft de armoede schandalig hoog.
Jos Geysels, Voorzitter Decenniumdoelen in de ‘Standaard avond’